Interview Em.-Abt Piet Wagenaar


In augustus 2002 was het precies een halve eeuw geleden dat Piet Wagenaar intrad in de gemeenschap van de Grimbergse Norbertijnen. Sindsdien heeft hij een hele weg afgelegd: 17 jaar pastoor, 22 jaar deken en vanaf 1982 abt van de Grimbergse abdij.
 

- Waarom koos u juist voor de Norbertijnen?

Ik heb die keuze gemaakt omdat hun levenswijze, voor zover ik die toen kende, mij erg aantrok. Norbertijnen leven in abdijen en leggen veel nadruk op samen-in-gemeenschap-leven. Zij besteden speciaal aandacht aan liturgie en kerkzang en bedrijven daarnaast ook pastoraal. Dat trok mij als jonge man in die tijd aan. Ook hun witte habijt vond ik mooi.

- Hoe belandt een Nederlander in Vlaanderen?

Ja, ik ben een Noord-Nederlander, meer bepaald: mijn wieg stond in West-Friesland. Hoe komt nu zo’n West-Fries in Grimbergen terecht? Eigenlijk heel eenvoudig. Ik kende iemand uit mijn streek die in Grimbergen was ingetreden. Deze man (hij is inmiddels gestorven) nodigde mij uit om Grimbergen eens te bezoeken. Ik ben toen tijdens de grote vakantie (ik denk dat het in 1950 was) op de fiets van Noord-Nederland naar Grimbergen gereden. Ik heb enkele dagen in de abdij doorgebracht en het leven hier trok mij wel aan. In Nederland kende ik wel de Norbertijnen van de abdij van Berne, maar die gemeenschap leek mij nogal groot. In Grimbergen vond ik een meer familiale sfeer, meer een abdij op mensenformaat. Daarom koos ik voor Grimbergen.

- Kon u hier meteen aarden?

Het was natuurlijk een hele grote overgang. Wel had ik mijn humaniora op een internaat in Noord-Brabant gemaakt, dat was in zekere zin al een overgang, maar toch was het een serieuze aanpassing. Het leven hier in de abdij van in de jaren vijftig tamelijk primitief en het liturgisch leven stond op een nogal laag peil. Ja, ik heb in die eerste jaren dikwijls op mijn tanden moeten bijten. Toch voelde in me hier goed en op mijn plaats. Natuurlijk is er ondertussen veel veranderd en ik kan zeggen: ik voel me hier nog altijd goed en op mijn plaats.


- Wat was volgens u in die periode de voornaamste evolutie binnen de Kerk?

Zonder twijfel is dat het Tweede Vaticaans Concilie geweest. Een echt keerpunt in de geschiedenis van de Kerk. Ik had in 1958 de priesterwijding ontvangen en heb dus mijn hele theologische opleiding voor het Concilie gekregen. Als jonge priester werd ik in de abdij verantwoordelijk voor de opleiding en de vorming van jonge confraters. Een boeiende taak. Prelaat De Winde benoemde me toen ook tot prior. Met grote belangstelling volgden we in die dagen de ontwikkelingen van het Concilie: er begon iets te bewegen in de Kerk onder leiding van de charismatische Johannes XXIII. Grote verwachtingen leefden alom in heel de wereld. In 1965 kwamen de bisschoppen terug van Rome en begonnen ze de vernieuwingen stilaan door te voeren. Ik herinner me levendig dat ik in augustus 1966 bij de prelaat geroepen werd. De Bisschop was bij hem op bezoek en vroeg mij of ik pastoor in Grimbergen wilde worden en eerste deken van het nieuw op te richten dekenaat Grimbergen. We zouden daarvoor een aangepaste opleiding ontvangen, zei de Bisschop, want het beleid van het bisdom mikte op een sterk doorgevoerde dekenale samenwerking. De vraag overviel me natuurlijk. Na een beetje nadenken heb ik op deze uitdaging “ja” gezegd. Het werd een heel boeiende tijd, wel de boeiendste van mijn leven. We moesten vooral met leken op stap gaan. Het Concilie had immers duidelijk bepaald dat de leek medeverantwoordelijkheid moest kunnen dragen in de Kerk. Er was ineens veel werk aan de winkel! Overal moesten parochieraden, werkgroepen voor liturgie, ziekenzorg, ontwikkelingshulp enzovoort uit de grond gestampt worden. Ook op dekenaal gebied moest er gewerkt worden en dat lag niet altijd zo eenvoudig. Er kwam een dekenale raad, dekenale werkgroepen en vormingsinitiatieven. Het dekenaat Grimbergen bestond toen uit negen parochies en we waren in het jaar 1966 nog met vijftien priesters. Met die priesters gingen we een paar keer per jaar op “conclaaf”, een drietal dagen van studie, bezinning en gebed. Onvergetelijk! Ik denk met heimwee aan die tijd terug. Sindsdien is er wel heel veel veranderd.

- We vieren dit jaar ook de twintigste verjaardag van uw zegening tot abt. Voor de buitenwereld is een abt “de baas van de abdij”. Welke verantwoordelijkheden houdt die functie in?

“Baas” hoor ik niet zo graag zeggen. Als je baas bent, ben je geen goeie abt. Een abt is een “abbas” en abbas betekent “vader”. Zijn belangrijkste taak is dan ook om vader proberen te zijn van zijn gemeenschap. Een gemeenschap van mensen die elkaar niet gekozen hebben, een gemeenschap waar mensen allemaal verschillen in opvoeding, in ontwikkeling, in karakter… De opgave is om van de abdij als het ware een soort gezin te maken, een familie. Wij spreken van een “communio” die we onder elkaar moeten beleven: één van hart en één van ziel zijn, samen op weg naar God. Deze opgave is echt wel boeiend maar niet zo eenvoudig. Het betekent een relatie opbouwen met mensen en daar moet voortdurend aan gewerkt worden. Een groot stuk van je tijd steek je als abt in de onderlinge relaties in de abdij. Die moeten uitgepraat of gecorrigeerd worden. Dat is, denk ik, één van de belangrijkste taken.

- Vader abt van Mondaye. Hoe komt u aan die titel en wat houdt die functie in?

Dat is eigenlijk een soort eretitel. Tijdens de Franse revolutie werden abdijen afgeschaft en afgebroken. Dat was een heel moeilijke periode. In deze abdij is men, na de Franse revolutie, in 1840 opnieuw kunnen beginnen. Wij kregen toen veel kandidaten binnen. In 1858 was onze abdij in staat om in het Franse Normandië een abdij nieuw leven in te blazen waarvan gebouwen verwoest waren en waar geen bewoners meer waren. Een viertal kloosterlingen uit Grimbergen is toen naar Normandië vertrokken en zij hebben het abdijleven daar weer rechtgetrokken.  De eerste abt van Mondaye na de Franse revolutie was dus iemand uit Grimbergen. En doordat Grimbergen deze abdij heropgericht heeft, krijgt de abt van Grimbergen de eretitel van “pater abbas”. Dat betekent niet veel behalve wanneer er in de abdij van Mondaye een nieuwe abt wordt gekozen. Dan heeft de abt van Grimbergen het recht om die verkiezing voor te zitten. Dat heb ik enkele keren mogen doen.

- De vakantieperiode is net achter de rug. Heeft u tijdens buitenlandse reizen contacten met abten en bewoners van abdijen ter plekke?

Contacten met abten en confraters van andere abdijen hebben niet direct met vakantie te maken. Hoewel elke abdij volledig autonoom is, hebben we toch veel contact met elkaar. De abdijen van Vlaanderen en Nederland vormen samen een zogenaamde circarie. De abten van onze circarie vergaderen minstens alle twee maanden, maar daarbuiten zijn er veel gelegenheden waarop we elkaar ontmoeten. Op het gebied van vorming en opleiding werken de abdijen bijvoorbeeld samen en dat vraagt veel overleg. Er zijn ook de herdenkingsdagen of jubilea waarop we elkaar uitnodigen. Op deze manier hebben we veel kansen om elkaar te bemoedigen of raad te vragen. We proberen ook contacten te onderhouden met de buitenlandse abdijen. Het gebeurt wel dat we met een paar collega’s samen een buitenlandse abdij gaan bezoeken. Soms krijgen we ook van hogerhand opdracht om een abdij te gaan “visiteren”. Dat betekent de stand van zaken opnemen in die abdij en daar een officieel verslag van opmaken.
Persoonlijk heb ik ook de zorg over de Grimbergse missie in Zuid-Afrika. Met een zekere regelmaat moet ik ook die medebroeders bezoeken en bemoedigen. Eerlijk gezegd ligt onze missie in Zuid-Afrika me zeer na aan het hart.

- Hoe oogt onze abdij in vergelijking met die vele andere?

In materieel opzicht ogen onze abdijen in West-Europa en in de Verenigde Staten allemaal heel goed. Maar het uiterlijk is natuurlijk niet het voornaamste. Zoals heel de Kerk hier in het Westen in een crisis is beland en een groot gebrek heeft aan nieuwe roepingen, zo hebben de meeste abdijen ook gebrek aan nieuw bloed. We gaan natuurlijk niet bij de pakken neerzitten, we blijven hopen op betere tijden, maar ondertussen is dit toch een echte bekommernis. In de zogenaamde Derde Wereld hebben de abdijen van onze Orde helemaal geen gebrek aan roepingen.
Toeristisch heeft ook onze Norbertijnerabdij een grote uitstraling. Welk aspect ervan vindt u bijzonder? Dat onze abdij op toeristisch vlak een zekere uitstraling heeft, is mooi meegenomen. De mooiste uitstraling van een abdij vind ik dat zij een geestelijke uitstraling heeft, dat zij een centrum is waar geestkracht van uitstraalt. Dat moet ook onze voornaamste bekommernis zijn. Zij moet een plaats zijn waar mensen tot rust komen en voedsel kunnen vinden voor hun innerlijk leven. Onze abdij is tot over de grens bekend door het Grimbergenbier en ook de cd’s van ons Gregoriaans abdijkoor zijn alom gekend. Ook dat heeft natuurlijk met uitstraling te maken. Dat 24 parochies in onze omgeving door confraters van onze abdij worden bediend, is ook heel belangrijk. Ook zij geven in belangrijke mate een gezicht aan de abdij.

- Ik ga er van uit dat u iemand bent die ook om kunst geeft. Ook voor het uiterlijk van deze abdij komen mensen naar hier.

Heel zeker. Onze kerk is inderdaad een pareltje van barokke kunst. We zijn er fier op. Onze abdijgebouwen zijn stemmig maar zijn geen grote kunst. Ze zijn na de Franse Revolutie met bescheiden middelen opgetrokken. Ik ben ook graag bezig met het kunstpatrimonium van onze abdij, met het behoud van ons waardevolle archief en de bibliotheek. Een “vriendenkring” helpt ons daarbij. Ik ben ook heel blij dat er in onze kerk regelmatig concerten kunnen plaatsvinden. Van uitstraling gesproken! Verder beluister ik graag klassieke muziek en speel ik zelf een beetje piano en orgel.

- Heeft u buiten uw drukke bezigheden nog wat tijd voor iets ontspannends?

Op de eerste plaats probeer ik elke avond wat tijd vrij te maken voor een wandeling of een fietstochtje. Kwestie van fit te blijven. Er zijn ook bepaalde avonden dat iedereen zich probeert vrij te maken voor de eigen gemeenschap. Recreatieavonden noemen we dat. Eens rustig bij elkaar zitten voor een babbel, een spel en dan drinken we natuurlijk een goede Grimbergen!
Wat ik altijd graag gedaan heb: op reis gaan met een groep mensen. Ik heb in het verleden meerdere malen een reis gemaakt naar Rome, Italië, het Heilig Land of naar Turkije, in de voetstappen van Sint-Paulus. Dat waren heerlijke dagen: een soort religieus/culturele reizen. Een mogelijkheid om mensen heel dicht bij elkaar te brengen. Drukbezette dagen met het bezichtigen van monumenten, bezinningen en vieringen. Ik ga ook graag eens op reis, maar niet meer met grote groepen, dat is erg vermoeiend.

- Zijn er naast al die mooie dingen nog dingen waar u van droomt?

Iedereen droomt wel eens in zijn leven. Mijn grote droom is dat onze abdij in de toekomst haar rol zal mogen blijven spelen. Norbertijnen hebben hier op deze plaats 875 jaar Gods lof gezongen en liturgie gevierd. Vanuit de abdij zijn talloze confraters naar de mensen gegaan, hier in de omgeving en verder weg, tot in Zuid-Afrika toe, om het Goede Nieuws van het Evangelie uit te dragen. Mijn droom is dat wij dit ook in de toekomst kunnen blijven doen en dat onze abdij op bescheiden wijze mag bijdragen en meewerken aan een dienstbare en gelukkigmakende Kerkgemeenschap.

Iedereen kan daar een steentje toe bijdragen want de Heer heeft gezegd: “De oogst is groot maar arbeiders zijn er weinig. Vraag daarom de Heer dat Hij arbeiders zendt om te oogsten.”

 

Onderstaand interview verscheen op 1 en 8 september 2002 in het parochieblad van de federatie Grimbergen.