Alleen en van geen mens gestoord

Interview Ton Smits, bibliothecaris


Wanneer pater Ton Smits ons door de leeszaal, de boekencollecties en de archiefruimte van de abdij leidt, zijn we “alleen en van geen mens gestoord”. Enkel rust en stilte omgeven ons.

- Pater Ton, komen hier dan nooit bezoekers?

Het gebeurt, maar niet vaak. De bibliotheek is vooral bedoeld voor confraters. Af en toe komen hier ook wel studenten om werken en documenten in te kijken die ze elders niet vinden. 

- Waarvoor dient de abdijbibliotheek dan?

We bewaren hier een aantal oudere werken, die toch een belangrijk deel uitmaken van ons patrimonium. Tegelijk houden we de collecties op peil, vooral met werken over religie natuurlijk; maar alle menswetenschappen zitten in onze rekken, en af en toe kopen we zelfs fictie aan. Zo hebben we het verzameld werk van Felix Timmermans en van Godfried Bomans aangeschaft.

- Waar vinden jullie het nodige geld?

De abdij voorziet ieder jaar in een budget om nieuwe werken aan te kopen. Af en toe krijgen we nog eens oude en eerder zeldzame boeken cadeau. Maar heel veel oude werken, die we al lang in bezit hebben, zijn in slechte staat en moeten we laten restaureren. Dat kost handenvol geld, en daarvoor proberen “De vrienden van de Abdij” fondsen te verzamelen.

- Waar heeft de abdij die schatten vandaan gehaald?

We hebben dat in de loop van de eeuwen verzameld. Dat we zoveel hebben overgehouden is wel verbazingwekkend, want je weet dat in de Franse tijd, eind 18de eeuw, zowat heel de abdij tot op de grond is afgebroken, en dat er nadien een hele tijd geen abdijleven heeft bestaan. En toch zijn veel documenten en boeken in latere jaren bij ons teruggekeerd. Ons oudste document is de stichtingsoorkonde van de abdij, gedateerd 1132 en ondertekend door Liethardus, de bisschop van Kamerijk, tegenwoordig Cambrai in Noord-Frankrijk. Ons oudste gedrukte boek is een Nederlandse Bijbelvertaling uit 1510, geïllustreerd met houtsneden. Het is nu weg voor restauratie.

- Een prille zeventiger die werkt in de abdijbibliotheek, dat is niet echt verrassend. Maar je bent hier al actief van in 1974. Toen was je een jonge man.

In het archief ben ik zelfs nog vroeger begonnen. In Brussel had ik tevoren eerst een driejarige bibliotheekopleiding gevolgd, ik was bij de eerste lichting die daar afstudeerde. Voor de fusie van gemeenten hielp ik hier al in de toenmalige parochiale openbare bibliotheek, die intussen door de gemeente is overgenomen. En in Beigem, waar ik aalmoezenier van de Chiro was en de pastoor hielp, was ik in die tijd zelfs bibliothecaris van de (kleine) gemeentelijke bibliotheek. Na de fusie ben ik deeltijds bibliotheekwerk blijven doen in gemeentelijke dienst, ik was toen overal inzetbaar. 

- Je hebt de intrede van de computer meegemaakt en goed verteerd.

Dat heb ik te danken aan het KITO, het katholiek instituut voor technisch onderwijs, in Vilvoorde. Ik heb daar 28 jaar secretariaatswerk gedaan. Op een schone dag kregen we daar een nieuwe directeur, die me kwam vertellen dat we “vanaf nu” met de computer gingen werken. “Je typt gewoon op een ander klavier, meer is dat niet”. Achteraf is me dat hier goed van pas gekomen, zowat heel de catalogus van de bibliotheek en een groot gedeelte van het archief is nu toegankelijk gemaakt via de computer.

- Had jij nog tijd om priesterwerk te doen?

Zeker. Ik heb zowat alle parochies van het decanaat “gedaan” en met pastoors allerhande samengewerkt, maar zonder ooit zelf pastoor te zijn. Ik ben daar nog steeds mee bezig, ik assisteer nu pastoor Gauchez voor de federatie Strombeek. Dat kan best een serieuze opdracht zijn. Ooit was de pastoor 10 dagen afwezig en moest ik al zijn taken overnemen. Elke dag had ik een begrafenis te verzorgen in Strombeek! 

- En bij dat alles blijf je toch een van de meest honkvaste bewoners van de abdij.

Ik heb ook orgel leren spelen. Correctie, ik leer het nog steeds, ik ben leerling orgel in de Gemeentelijke Academie van Grimbergen, elke week krijg ik les in de kerk van Strombeek. Geen eenvoudig instrument, ik probeer nu ook het pedaal te bespelen, en wat me heel duidelijk is geworden: twintigers leren vlugger dan zeventigers. Maar ik gebruik mijn beperkte orgelspeelkunst elke dag vier keer in de abdij : op elk gebedsmoment begeleid ik in de sacristie de samenzang van de abdijgemeenschap. Confrater Mohan Sawnhey, onze tweede cantor, is daar hevig voorstander van. Zelfs als we maar met zijn drieën bijeen zijn geeft hij het niet op.

- Rustig werken, zoals in de abdijbibliotheek en in het archief, behoedt je voor stress. Maar is het daar niet wat al te eenzaam soms?

In het archief heb ik drie vrijwillige medewerkers. Ze komen elke maandagnamiddag en werken voort aan de beschrijving, de samenvatting, eventueel de vertaling van documenten. Al hun werk gebeurt op een computer en we proberen het archief zo goed mogelijk te ontsluiten. In de bibliotheek sta ik er momenteel alleen voor. Vrijwilligers zijn welkom, bij voorkeur gepensioneerden, of althans mensen die overdag vrij zijn. 

Schatten vinden in de abdijbibliotheek en –archief is niet moeilijk. Pater Ton toont ons een geïllustreerde encyclopedie in veertig delen, uitgegeven in 1779. We zien het “Cruydt-Boeck” van Dodoens, in een uitgave van 1616, en een getijdenboek uit het begin van de 16de eeuw, in handschrift en verlucht met miniaturen. Een uitgave van het werk van Seneca, bezorgd door Justus Lipsius, de humanist uit Overijse die voor ’t eerst een degelijke wetenschappelijke studie maakte over de teksten en het leven van die filosoof, (ook leraar van de beruchte keizer Nero), halen we even uit het rek. Want precies over “rijkdom en armoede in het werk van Seneca” heeft uw interviewer in 1966 zijn thesis geschreven. 

- Hubert Swaelens -

Overgenomen uit "Kerk & Leven" - 23 oktober 2008